áñ"ã
HET JOODSE GEZINSLEVEN
Aflevering 2 Het Joodse huwelijk
In de vorige aflevering zagen we dat door het stichten van “kosjere” gezinnen de sjechina tot uiting komt. Voor de Eeuwige is trouwen een grote mitswa (gebod)
Om de interactie tussen man en vrouw te begrijpen bekijken we eens hun eerste ontmoeting – in het scheppingsverhaal.
De eerste keer dat de mens in de Tora "iesj" genoemd wordt is in Beresjiet 2:13. Dat is wanneer Adam de vrouw die net uit hem geschapen is een naam geeft. Hij noemt haar “iesja” omdat ze uit de “iesj” geschapen is. Hiermee realiseert Adam zich dat hij en zijn vrouw een eenheid zijn. En pas als hij zich dat realiseert, volgt het gebod dat een man z’n ouders moet verlaten en zich moet hechten aan z’n vrouw, om met haar een eenheid te vormen [Beresjiet 2:24],of eigenlijk: die oer-eenheid niet te laten verdwijnen.
Als we het scheppingsverhaal van de mens lezen zien we iets merkwaardigs. “G’d schiep de mens naar Zijn evenbeeld, naar G’ds beeld schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen” [Beresjiet 1:27]. Waarom wordt in dezelfde pasoek gezegd dat G’d de mens ALLEEN heeft geschapen, en meteen daarop dat G’d HEN, de man en de vrouw BEIDE, heeft geschapen?
De grote Tora- en Talmoedverklaarder Rasji brengt enkele verklaringen en onder meer de volgende Midrasj: De mens is geschapen met twee gezichten: mannelijk en vrouwelijk. Adam en Eva waren – als een siamese tweeling – met de ruggen tegen elkaar verbonden, en G’d heeft ze toen van elkaar gescheiden. Dit wordt “sod hanesira” genoemd.
De vraag rijst:: waarom wilde G’d man en vrouw eerst aan elkaar vast scheppen, dan hen van elkaar scheiden om ze daarna weer bij elkaar te brengen als aparte individuen?
G’d verleent ons hierbij een gunst. Wie van de duizenden mogelijke partners op de wereld is degene die G’d voor ons heeft voorbestemd? Hoe komen we daar achter? Om het ons gemakkelijker te maken is de mens spiritueel aan zijn wederhelft vast geschapen en daarna gescheiden. Hierdoor is er bij beiden op de ziel een indruk van de ander achtergebleven, en wanneer men elkaar dan ontmoet herkennen de zielen elkaar en ontstaat de “klik” waarbij men voelt bij elkaar te horen: Men vindt zijn/haar “tweede helft” terug, en verbindt zich daarmee tot een voortdurende, liefdevolle relatie.
Dit idee van herkenning van de oorsprong ligt ook ten grondslag van een buitengewoon interessante midrasj. De midrasj zegt dat een baby, als zijnde een zuivere ziel zonder functionerend lichaam, de hele Tora leert in de buik van de moeder. Vlak voor de geboorte geeft een engel een tikje onder de neus van de baby waardoor deze de hele Tora vergeet. Als hij alles vergeet, waar is dat proces van leren dan voor nodig? Omdat als men iets voor de tweede keer leert dat makkelijker en sneller gaat dan als het voor de eerste keer gebeurt. G’d verleent ons ook hiermee een gunst: De eerste keer leren krijgen we cadeau en hiervan blijven indrukken achter op onze ziel, waardoor het Tora-leren tijdens het leven makkelijker is.
De dieren zijn twee bij twee geschapen. Van elk diersoort een mannetje en een vrouwtje. Het doel daarbij is niet zoals bij de mens om een eenheid te vormen; het doel bij de dieren is slechts dat ze zich vermenigvuldigen en hun soort in stand houden. Hierbij is het niet belangrijk welk mannetje met welk vrouwtje paart, als ze maar van hetzelfde soort zijn. Na de paring gaat ieder zijn/haar eigen weg. De mens daarentegen is, zo benadrukt de geciteerde pasoek, zowel mannelijk als vrouwelijk geschapen samen met de eigen wederhelft;
man en vrouw zijn dus al in beginsel een eenheid zowel in lichaam als in geest.
Als we het bovenstaande hebben begrepen, dat man en vrouw een eenheid waren en daar door hun huwelijk weer naar terugkeren, komen de volgende vragen naar voren: 1)Hoe verklaren we het verschijnsel van scheiden en hertrouwen? 2) Hebben mensen die niet in staat zijn om te trouwen om wat voor ‘n reden dan ook geen wederhelft? Of kinderen die overlijden nog voor ze de huwbare leeftijd hebben bereikt ?
Wat betreft de eerste vraag: Er is sprake van een eerste verbindtenis, die zoals aangegeven G’ddelijk is, en een tweede die afhankelijk is van de daden van de betreffende persoon. De grote kabbalist Arie hakadosj legt uit dat ook bij een tweede huwelijk, bij de huwelijksinzegening, het kader ontstaat die de verbindtenis van de twee zielen mogelijk maakt.
Het is hier de plaats niet om dieper op dit onderwerp in te gaan.
Wat betreft de tweede vraag willen we hier kort op in gaan en een diepere gedachte brengen.
Wanneer een embryo ontstaat krijgt hij een ziel uit de zielenwereld.Voordat de ziel afdaalt krijgt hij een opdracht om in de wereld van de lichamen te vervullen.Soms, als z’n tijd om is en hij de wereld moet verlaten heeft hij z’n taak nog niet helemaal vervuld en dan stuurt G’d hem nogmaals naar de wereld (hij wordt dus nogmaals geboren) om z’n taak af te maken,of bepaalde zondes goed te maken. Dit is de z.g. Tikoen van de ziel. Zo kan het dus zijn dat iemand zijn tikoen doet in deze wereld van een vorig leven en niet hoeft te trouwen . Zijn
Ziwoeg-wederhelft- wacht op hem in de zielenwereld en na het overlijden,na 120, komen ze daar weer samen.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de verbindtenis tussen de echtelieden G’ddelijk beslist is, en de een de ander – de wederhelft - moet accepteren met alle goede en slechte eigenschappen. G’d geeft de man die vrouw, waarmee hij het allerbeste z’n taak waarvoor hij op de wereld is gekomen, kan vervullen. Vaak juist door bepaalde eigenschappen van de vrouw komt de man er toe aan zichzelf te werken.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook omgekeerd. Man en vrouw moeten elkaar helpen en samen tot een bepaalde volmaaktheid komen op de wereld.