Daf Jomi Archief Traktaat Berachot

Aanmelden

Aan de orde van de dag

De voornaamste onderwerpen van Traktaat Berachot 35

Door Zwi Goldberg

HOOFDSTUK ZES – KETSAD MEVARCHIEM

(Hoe zegt men de beracha)

Berachot voor voedsel

Misjna Hoe zegt men de beracha voor vruchten? [1] Voor boomvruchten zegt men:Boree perie ha’eets …” (…Schepper van de boomvrucht) [2], be­hal­ve voor wijn [3], want voor wijn zegt men: „Boree perie haĝafen” (Schepper van de vrucht van de wijnstok). Over vruchten van de grond [Zoals aardappelen, groenten, tomaten, etc.] zegt men: „Boree perie haädama” (Schepper van de aard­vrucht), behalve over brood, want over brood zegt men: „hamotsie lechem minhaärets” (die het brood voortbrengt uit de aarde) [Want ook voor brood hebben de geleerden een aparte beracha vastgesteld, omdat dit het hoofdvoedsel van de mens is, waarmee hij zich onderhoudt. Maar over andere graanproducten, zoals koek, cake, gebak, spaghetti, noedels, etc. zegt men …Boree minei mezonot (…Schepper van allerlei soorten voedsel)]. Over groente zegt men: „Boree perie haädama” (Schepper van de aard­vrucht). Rabbi Jehoeda zegt: „Boree minei desjaïem” [Schepper van allerlei veldgewassen] [4].

GemaraDe Misjna begint te vragen welke beracha we moeten zeggen voordat we vruchten eten, maar, vraagt de Gemara hoe weten we dat we een beracha moeten zeggen?

Een Baraita geeft een antwoordt. Wajjikra 19:23 zegt dat men de vruchten van een nieuw geplante boom de eerste drie jaar niet mag eten (ze zijn orla). Vers 24 zegt:„En in het vierde jaar zal al het fruit heilig zijn voor Hasjem, tot lof voor Hasjem [kodesj hilloeliem leHasjem].” Rabbi Akiva leidt hiervan af, dat men een beracha moet zeggen voor- en nadat men iets eet. De „hilloeliem  [lofuitingen – meervoud] voor Hasjem” zijn de berachot.

De Gemara maakt bezwaar: Dit vers betekent iets anders. Er staat „Hilloeliem voor Hasjem” [lof voor Hasjem]. Lees alsof er staat; „CHilloeliem  voor Hasjem [maak onheilig voor H.]” Ten eerste betekent dit dat men in het vierde jaar de vruchten moet ontheiligen voordat men ze mag eten en ten tweede leert het ons dat alleen iets dat een lied vereist [namelijk wijn], ontheiliging vereist. Want R. Sjmoeël bar Nachmani heeft gezegd in naam van R. Jonatan dat de Levieten in de Tempel alleen een lied zongen wanneer er wijn geofferd werd, want er staat geschreven [Sjoftiem 9:13]: „Maar de wijnstok antwoordde: „Zou ik mijn wijn in de steek laten, die G-d en de mensen ver­blijdt?” En hoe verblijdt wijn G-d? Als de Levieten in de Tempel bij de wijnoffers zingen.

In de Gemara wordt een discussie vermeld over de tekst van de Misjna’s die gaan over de wetten van het vierde jaar. Volgens sommigen staat er dat die wetten gelden voor „de wijngaard in het vierde jaar” en volgens anderen moet er staan: „een jong boompje in het vierde jaar.” In het eerste geval gelden de wetten van het vierde jaar alleen voor druiven, in het andere geval gelden ze voor alle boomvruchten.

De Gemara vraagt nu: Volgens de tweede mening is de verklaring van R. Akiva hierboven geen probleem: het woord hilloeliem betekent dat men berachot moet zeggen als men de vruchten eet. Maar volgens de mening dat de wetten van het vierde jaar alleen voor de wijnstok geldt, die leert dat van het woord hilloeliem. Waarvan leert hij dat men een beracha moet zeggen voor en na het eten van fruit?

De Gemara antwoordt: Degene die zegt dat de wetten voor het vierde jaar alleen voor de wijnstok gelden, kan dat ook op een andere manier afleiden, namelijk d.m.v. een gezera sjava – vergelijking. Een Baraita leert namelijk: er staat geschreven betreffende de vruchten van het vierde jaar [in Wajjikra 19:25]: „Zodat hij zijn opbrengst voor jullie zal vermeerderen,” en er staat geschreven [in Dewariem  22:9]: „En de opbrengst van de wijngaard.” Zoals in het laatste vers de opbrengst betrekking heeft op die van de wijngaard, zo is dat ook het geval in het eerste vers. Deze gezera sjava leert ons [volgens die mening] dat alleen druiven ontheiligd, d.w.z. gelost moeten worden. Dus het woord hilloeliem kan betekenen dat men berachot moet zeggen.

De Gemara werpt tegen: Als hij niet door middel van de gezera sjava leert dat de wetten voor het vierde jaar alleen voor wijn gelden, maar als hij het van het woord hilloeliem leert, vanwaar leert hij dan dat men berachot moet zeggen voor en na het eten van vruchten?

De Gemara vraagt: En zelfs als hij het wel van de gezera sjava leert, dan nog kan het woord hilloeliem maar één beracha leren, de naberacha. Wat is de bron voor de voor-beracha?

De Gemara antwoordt: Dat leren we van een kal wachomer: als men Hasjem moet danken als men verzadigd is, dan moet men zeker een beracha zeggen als men honger heeft.

De Gemara geeft nu een tweede antwoord op de eerste vraag van de Gemara hierboven: we leren het van de zeven soorten voedsel waarvoor Erets Jisraël geprezen wordt. Zoals we een beracha moeten zeggen voor deze zeven soorten voedsel als men er van geniet [zoals Tora zegt in Dewariem 8:10], zo moet men dat voor ieder ander voedsel, als men ervan geniet.

De Gemara vraagt: Van dit vers kunnen we alleen leren dat men een beracha erna moet zeggen. Vanwaar leren we dat men een beracha vooraf moet zeggen?

De Gemara antwoordt: Zoals al eerder gezegd, dat leren we van een kal wachomer: als men Hasjem moet danken als men verzadigd is, dan moet men zeker een beracha zeggen als men honger heeft.

De Gemara vraagt: En van de zeven soorten kan men alleen afleiden dat men een beracha moet zeggen voor iets dat groeit uit de aarde, maar iets dat niet geplant wordt en dus niet uit de aarde voorkomt, hoe weten we dat men daar ook een beracha voor moet zeggen?

De Gemara antwoordt: Dat komt voort uit redenering: het is iemand verboden voordeel te hebben van deze wereld zonder daar eerst een beracha voor te zeggen [waarmee men zijn Schepper dankt dat Hij dat voor ons beschikbaar gesteld heeft. Dus er is geen Tora-gebod dat men voor ander voedsel dan de zeven soorten een beracha moet maken, maar het vers uit Wajjikra (19:24) is een asmachta – een steun – voor het Rabbijnse gebod, dat op logica berust, om een beracha te zeggen voor- en nadat men iets eet].

Een Baraita onderstreept het: Wie gebruik maakt van deze wereld, zonder eerst een beracha te maken, is als iemand die meïla doet [ongeoorloofd gebruik van Tempel-eigendommen of van offerdieren, d.w.z.: heiligschennis].

De Gemara vraagt: Wat kan iemand daaraan doen?

De Gemara antwoordt: Hij moet van te voren naar een Geleerde gaan, die hem de wetten van Tora zal leren, zodat hij geen meïla zal doen.

Rav Jehoeda heeft gezegd: Wie van deze wereld profiteert, zonder beracha is als iemand die van de geheiligde dingen van Hasjem profiteert, zoals er geschreven staat [Tehilliem 24:1]: „Aan Hasjem behoort de aarde en alles wat daarop is.”

R. Levi werpt tegen: Maar er staat ook geschreven [Tehilliem 115:16]: „De Hemel, de Hemel is van Hasjem, maar de aarde is van de mensheid.” [Dat is strijdig met Psalm 24:1?]

R. Levi antwoordt: Voordat we een beracha gezegd hebben, is de aarde van Hasjem, nadat we een beracha gezegd hebben is hij van de mens.

Berachot 35b

R. Chanina bar Pappa heeft gezegd: Wie profiteert van deze wereld, zonder daar eerst een beracha voor gezegd te hebben, is als iemand die steelt van Hasjem [hij berooft Hasjem van Zijn beracha (Rasji); hij ontkent Zijn hasjgacha (Rasjba); want alles is van Hasjem (Maharsja)] en van de Knesset Jisraël [d.w.z. het Joodse volk, want zij zullen hem imiteren en dan mislukt hun oogst (Rasji)], want er staat geschreven [Spreuken 28:24]: „Wie zijn vader en moeder berooft, en zegt: ‘dat is geen misdaad’, is de collega van de vernietiger.” De vader is onze Vader in de Hemel en de moeder is niemand anders dan de Knesset Jisraël, en de vernietiger is Jarav’am ben Nevat, die de band tussen Israël en hun Vader in de Hemel vernietigde. [Jarav’am ben Nevat was de eerste koning van de tien noordelijke stammen van Israël, die zich afscheidde van Rechav’am, de zoon van Koning Sjlomo, koning van Jehoeda. Hij zette wegversper­ringen op de wegen naar Jeruzalem, om te verhinderen dan de mensen uit zijn deel van het rijk op de feestdagen naar de Tempel in Jeruzalem zouden gaan.]

Een andere uitspraak van R. Chanina bar Pappa: Er staat geschreven [Hosea 2:11]: „En dan zal Ik Mijn graan terugnemen,” en in Dewariem 11:14 staat: „Dan zul je je graan binnenhalen.” Het is jouw graan als Israël de wil van Hasjem doet en het is het graan van G-d wanneer zij niet Zijn wil uitvoeren.

Een Baraita: R. Jisjmaël heeft gezegd: Waarom staat er geschreven: „Dan zul je je graan binnenhalen”? Hasjem heeft immers beloofd dat  Hij ervoor zal zorgen dat ons land graan en wijn en olie zal geven? Maar het leert ons, dat men niet alleen maar Tora moet studeren, maar ook moet werken voor de kost. D.w.z. dat men in deze wereld moet leven volgens de gewoonten van de wereld. Maar R. Sjimon ben Jochai heeft gezegd: als men ploegt en zaait en oogst op zijn tijd, dan komt er van Tora-studie niets. Echter, als Israël de wil van Hasjem doet, zullen anderen voor hen werken, zoals er staat geschreven [Jesj. 61:5]: „Dan zullen er vreemdelingen opstaan en je kudden hoeden” en dan zal voldaan worden wat er in Jehosjoea 1:8 staat: „Dit boek van Tora zal niet uit je mond verdwijnen.” Maar wanneer Israël niet de wil van zijn Schepper doet, dan moeten zij zelf het werk doen en zelf hun graan binnenhalen, en ook het graan van anderen!

Abbajjé heeft gezegd: Velen hebben het gedaan zoals R. Jisjmaël gezegd heeft, en zij hadden succes, en velen deden het zoals R. Sjimon ben Jochai gezegd heeft, en zij hadden geen succes.

Rava was gewoon tegen zijn leerlingen te zeggen: In de maanden Niesan [wanneer het graan geoogst wordt] en in de maand Tisjri [wanneer de druiven en olijven geperst worden] wil ik jullie hier niet zien, want dan moeten jullie voor je levensonderhoud zorgen [anders kunnen jullie de rest van het jaar geen Tora leren].

Rabba bar bar Channa vermeldt een uitspraak van de Tanna Rabbi Jehoeda: Vroegere generaties maakten van Tora-studie hun hoofdzaak en hun werk was bijzaak en zij behielden zowel hun Tora-kennis als hun geld. Latere generaties maakten van hun werk hun hoofdzaak en van Tora-studie hun bijzaak en zij hielden geen van tweeën.

Een andere uitspraak van R. Jehoeda: Vroegere generaties brachten hun oogst via de voordeur binnen, zodat hun oogst vertiend moest worden, terwijl latere generaties dit vertienden probeerden te vermijden door hun oogst via het dak of de achterdeur het huis binnen te brengen, want R. Jannai heeft gezegd dat alleen wat de voorkant van het huis ziet, vertiend hoeft te worden.

De beracha voor wijn

De Misjna zegt dat men voor wijn een aparte beracha maakt, anders dan voor ander fruit. Waarom is dat?

1e antwoord: Omdat uit druiven wijn gemaakt wordt, hetgeen een verbetering is.

De Gemara werpt tegen: Uit olijven perst men olijfolie, dat is ook een verbetering, maar het heeft geen aparte beracha, want over olijfolie zegt men volgens R. Jochanan Borei perie haëets – Die de vrucht van de olijfboom geschapen heeft.

De Gemara antwoordt: Dat komt omdat men geen aparte beracha kan maken voor olijfolie, want men noemt zowel de olijfboom als de olijf in het Hebreeuws een zajit en de olie maakt G-d niet, maar perst de mens uit de olijven.

2e antwoord: Wijn heeft een eigen beracha omdat het voedt.

De Gemara werpt tegen: Olijfolie voedt ook.

3e antwoord: Wijn is voedzaam. [Het heeft meer voedingswaarde, men kan er door verzadigd raken.]

De Gemara werpt tegen: Rava dronk op Erev Pesach extra veel wijn om meer matsa te kunnen eten!

De Gemara antwoordt: Veel wijn wekt de eetlust op, weinig wijn verzadigt [?].

De Gemara vraagt: Als men zijn maaltijd met wijn zou doen en daarmee verzadigd zou worden, moet hij dan Birkat HaMazon zeggen, zoals men na een broodmaaltijd zegt?

De Gemara antwoordt: Als Eliahoe komt, zal hij op die vraag antwoorden, maar voorlopig maakt niemand zijn maaltijd met uitsluitend wijn, dus de vraag is academisch.

De beracha voor olijfolie

R. Jochanan heeft hierboven gezegd dat men over olijfolie Borei perie haëets zegt.

De Gemara vraagt: Wanneer zegt men dat? Als men olijfolie drinkt is dat schadelijk [en dan zegt men er geen beracha over (Rasji)], want een Baraita leert: Als een niet-Kohen onopzettelijk olie van troema drinkt, moet hij  de waarde van de olie betalen, maar niet de boete van eenvijfde, maar als hij onopzettelijk zich ermee zalft, moet hij behalve de hoofdsom ook het extra vijfde betalen. [Wanneer een niet-Kohen onopzettelijk van troema eet, moet hij de waarde daarvan terugbetalen plus eenvijfde (zie Wajjikra 22:14). Hier wordt normaal eten bedoelt, maar iets wat schadelijk is, wordt geen ‘eten’ genoemd.]

De Gemara antwoordt: Hij moet die beracha zeggen wanneer hij de olie met het brood samen tot zich neemt [hij heeft de olie op zijn brood gesmeerd].

De Gemara werpt tegen: Maar dan is het brood de hoofdzaak en de olie de bijzaak en we leren in een Misjna [verderop daf 44a]: Wanneer men iets eet dat het hoofdvoedsel is en nog iets daarbij, dan zegt men alleen een beracha voor het hoofdvoedsel. Dus als men brood met olijfolie eet, hoeft men alleen maar de beracha voor het brood te zeggen.

 


[1]. In Psalm 24:1 staat: De aarde en alles waarmee die gevuld is, behoort aan G-d. Dus voordat wij enig voed­sel tot ons nemen, moeten wij daarvoor toestemming vragen aan onze Schepper.

[2]. De volledige beracha wordt, zoals alle andere berachot, voorafgegaan door de woorden: Baroech Ata Hasjem Elokeinoe Melech ha’olam (Gezegend bent U, Eeuwige onze G-d, Koning der wereld).

[3]. Behalve voor wijn, want vanwege de belangrijkheid daarvan heeft men er, net als voor brood, een aparte beracha voor vast-gesteld.

[4]. Borei minei desjanïem: [Schepper van allerlei veldgewassen]: Omdat in veldkruiden ook de veldvruchten en ook de zaden zijn inbegrepen, zoals peulvruch­ten en Rabbi Jehoeda vereist een aparte beracha voor iedere soort. Maar [de halacha] is niet volgens Rabbi Jehoeda. Want wij hebben immers geleerd dat men over groenten boree prie haädama zegt. Dit geldt voor groente die men gewoon is rauw te eten en men at ze ook rauw, of die men gewoon is gekookt te eten en men at ze ook gekookt. Maar die welke men gewoon is rauw te eten, maar men at ze gekookt (bijvoorbeeld appelmoes), of het is gewoon om ze gekookt te eten, maar men at ze rauw, daarover zegt men alleen sjèhakol. En groente die algemeen zowel rauw als gekookt gegeten wordt, daarover zegt men boree perie haädama, zowel als men ze rauw eet als gekookt.