Soeka
Daf 2
De
hoogte van een soeka
Er is een
debat in de Misjna betreffende een soeka die hoger is dan twinter
ammot [el]. De Chachamiem beweren dat dit ongeldig
is en Rabbi Jehoeda beweert dat hij wel geldig is. Een soeka die
kleiner is dan tien tefachiem [handbreedtes] of die niet
minstens drie wanden heeft, of waar meer zon dan schaduw is, is
ongeldig.
De hoogte
van een korach
De Gemara
haalt een Misjna in Eroevien aan, waar een debat vermeld wordt
betreffende een mavoi [steegje] waarvan de korach
[dwarsbalk ter afsluiting van het steegje] hoger ligt dan twintig
ammot. De Geleerden beweren dat de afsluiting niet geldig
is [en dat men dus in het steegje op Sjabbat niet mag dragen en
vervoeren], maar dat men de korach moet verlagen tot onder
de twintig ammot. Rabbi Jehoeda meent daar dat men de
korach niet hoeft te verlagen. De Gemara geeft twee
verklaringen waarom de Misjna in Eroevien een remedie geeft maar
in onze Misjna dat niet geeft.
Waarom een hoge soeka ongeldig is
De Gemara
geeft verschillende verklaringen waarom een soeka die hoger is dan
twintig ammot ongeldig is. Een reden die genoemd wordt is,
dat als iemand in de soeka zit, waarvan het schach [de
bedekking] hoger is dan twintig ammot, hij het schach niet
opmerkt en zo niet in de gaten heeft dat hij in een soeka zit. Een
tweede reden is dat men bij een zo hoge soeka niet in de schaduw
van het schach zit, maar in de schaduw van de wanden. Een
derde reden is dat een soeka een tijdelijke woning moet zijn en om
een soeka te bouwen met een dak dat hoger is dan twintig ammot,
moet men een zwaardere constructie van de wanden maken, die
permanent is. En een permanente woning is ongeldig als soeka.
Rabbi Josjioa
heeft gezegd, dat als de wanden van de soeka tot aan het schach
reiken, zelfs de Geleerden ermee instemmen dat de soeka geldig is,
want als men dan naar de wanden van de soeka kijkt, gaan de ogen
vanzelf omhoog en ziet men het schach.
Het grondoppervlak van de soeka
Rav Hoena
heeft gezegd in naam van Rav dat een soeka die een groot
vloeroppervlak heeft van vier bij vier ammot ook volgens de
Geleerden een geldige soeka is, ook al is hij hoog, want omdat het
oppervlak nu groot genoeg is, kan men toch in de schaduw van het
schach zitten.
Rav Chanan
heeft gezegd dat als de soeka groot genoeg is dat iemand daar met
zijn hoofd en het grootste deel van zijn lichaam en zijn tafel in
kan zitten, ook de Chachamiem ermee instemmen dat de soeka
geldig is.
De
soeka van Koningin Helena
Rabbi Jehoeda
brengt een bewijs voor zijn stelling dat een soeka van hoger dan
twintig ammot geldig is, van een gebeurtenis met Koningin Helena.
De koningin zat eens in een soeka die hoger was dan twintig ammot,
toen zij bezoek kreeg van de Geleerden van het Sanhedrin, en die
zeiden haar niet dat haar soeka ongeldig was. De Geleerden brengen
hier tegenin dat dit niets bewijst, want een vrouw heeft geen
verplichting om in een soeka te zitten en daarom zeiden de
Geleerden waarschijnlijk niets.
Rabbi Jehoeda
verdedigde zich echter met de opmerking dat Koningin Helena zeven
zonen had, en dat op zijn minst één daarvan wel de op leeftijd
moet hebben gehad dat hij de verplichting heeft om in een soeka te
zitten. En verder was Koningin Helena erg precies in de naleving
van alles wat de Geleerden tegen haar zeiden. Hieruit blijkt dat
haar soeka geldig moet zijn geweest.
Soeka Daf 3
De
soeka van Koningin Helena
(vervolg)
De Gemara
concludeert dat de soeka van Koningin Helena uit verschillende
afdelingen bestond. De koningin zat in een kleine kamer om redenen
van fatsoen en daar vrouwen zijn vrijgesteld van de mitswa om in
een soeka te wonen, kon het de koningin niet schelen dat de soeka
hoger was dan twintig aammot, en dat haar soeka dus niet
kosjer was. Het debat tussen de Geleerden en Rabbi Jehoeda betrof
de afdeling waar de kinderen zaten. Rabbi Jehoeda meende dat de
kinderen bij hun moeder zaten en dan is het inderdaad een bewijs
dat een soeka die hoger is dan twintig ammot, kosjer is. De
Geleerden echter meenden dat de koningin en de kinderen in aparte
vertrekken zaten en dat de kinderen in een kamer zaten waar het
schach lager lag dan twintig ammot was, en daarom was dit geen
bewijs dat een soeka die hoger is dan twintig ammot, kosjer is.
Het meningsverschil tussen Beit Sjammai en Beit Hillel
De Gemara
concludeert dat Beit Sjammai en Beit Hillel in twee gevallen van
mening verschilden over de minimum afmeting voor een soeka. Beit
Sjammai meent dat de soeka groot genoeg moet zijn opdat iemands
hoofd, het grootste deel van zijn lichaam en zijn tafel erin
passen. Beit Hillel meent dat het zelfs al voldoende is zonder
tafel. Beit Sjammai en Beit Hillel verschillen ook van mening over
de afmetingen van een soeka die aan een huis grenst, als de tafel
in het huis staat. Volgens Beit Sjammai kan iemand zijn
verplichting niet op deze manier doen, omdat we bang zijn dat hij
door de tafel in het huis wordt „getrokken”, maar Beit Hillel is
het daar niet mee eens.
Een „huis” van vier bij vier ammot
Rebbi meent
dat een soeka minstens vier bij vier ammot moet meten, om een
geldige soeka te zijn. Een Baraita noemt een heleboel regels
waaraan een huis, dat kleiner is dan vier bij vier ammot, niet
hoeft te voldoen. Zo’n huis is vrijgesteld van de verplichting om
een mezoeza aan de deurpost te bevestigen. Men hoeft op het
dak van zo’n huis ook geen borstwering te maken, om te voorkomen
dat iemand daar af zou vallen. De reden voor deze regelingen is
dat de Tora deze voorschriften geeft voor een bajit – een
huis, en een huis dat zo klein is, is geen huis.
Een huis van
dergelijke afmeting hoeft ook niet bij te dragen in een eroev
chatserot
met de andere huizen in de chatseer.
Verder kan de eroev van de binnenplaats niet in zo’n huis
geplaatst worden. De reden hiervoor is dat een huis van dergelijke
afmetingen niet geschikt is om in te wonen.
Het verschil tussen een eroev en een sjitoef
Hoewel de
eroev voor de binnenplaats niet in een huis van vier bij vier
ammot geplaatst kan worden, kan een sjitoef,
die het mogelijk maakt om tussen een binnenplaats en een
aangrenzende mavoi
te dragen, wel in dit huis geplaatst worden. De reden voor dit
onderscheid tussen een eroev en een sjitoef is, dat
het doel van een eroev is dat alle bewoners aan de
binnenplaats beschouwd kunnen worden alsof zij de bewoners van één
huis zijn, n.l. het huis waar de eroev ligt, en dat huis
moet dus geschikt zijn voor bewoning. Een sjitoef voor een
mavoi functioneert echter als een samensmelting van de
binnenplaatsen aan de mavoi, maar niet als woning. Zolang
de sjitoef in een beschermde plaats ligt binnen de nu
gemeenschappelijke binnenplaats, is het geldig en dat mag zijn op
een plaats die kleiner is dan vier bij vier ammot.
De
verdeling van een binneplaats over de verschillende huizen
Als twee broers een
binnenplaats erven, waaraan een groot huis en drie kleine huizen
gelegen zijn, en de broers verdelen de binnenplaats en de huizen:
één broer krijgt het grote huis en de andere de drie kleine
huizen. Hoe verdelen zij de binnenplaats?
Rav Hoena zegt: de
broer die de drie (kleine) huizen kreeg, heeft recht op driekwart
van de binnenplaats en de eigenaar van het grote huis krijgt de
rest. Volgens hem fungeert de binnenplaats voornamelijk als
doorgang tussen de huizen en de straat en als een plaats waar
paketten goederen kunnen worden geleverd en worden uitgeladen. Dus
de hoeveelheid binnenplaats is gerelaterd aan het aantal huizen
dat men bezit aan die binnenplaats.
Rav Chisda meent
echter dat iedere broer vier ammot krijgt voor iedere huisingang,
en de rest verdelen de broers gelijk onder elkaar. Een huis van
minder dan vier bij vier ammot heeft geen aandeel in de
binnenplaats, want alleen een huis dat permanent is heeft daar
recht op, maar een huis dat kleiner is dan vier bij vier ammot,
zal niet blijven bestaan maar worden afgebroken op den duur. Het
huis is dus ongeschikt voor permanente bewoning en heeft geen deel
van de binnenplaats nodig.
Door Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach
Soeka Daf 4
Omhoog en opzij
Een soeka
moet op zijn minst drie wanden hebben. Bepaalde voorschriften
waren
aan Mosjé door Hasjem op Sinai gegeven, hoewel die niet werden
opgeschreven in Tora. Deze voorschriften veroorloven ons de
definitie van een ‘wand’ uit te rekken. Hiertoe hoort het begrip
goed asiek, dat ons in staat stelt om een wand denkbeeldig
als verder naar boven doorgetrokken te zien.
Twee
voorbeelden hiervan worden genoemd:
1)
Een soeka heeft het vereiste aantal wanden, maar zij bereiken niet
het schach [de dakbedekking van de soeka], dat dus niet op
die wanden rust maar op vier verticale palen. Dan passen wij
goed asiek toe en beschouwen de wanden, alsof zij tot aan het
schach doorlopen. (zie diagram 1)
2) Op de vier
hoeken van het dak van een huis staan vier palen, waarop het
schach rust. Dan kunnen we (volgens één mening) de wanden van
het huis beschouwen alsof die doorlopen tot boven het dak, tot aan
het schach, zodat zij de nodige wanden van de soeka vormen.
(zie diagram 2)
Beide
situaties worden genoemd in de Sjoelchan Aroech. Betrefende
de eerste situatie wijzen de halachische autoriteiten erop dat
goed asiek van toepassing is, zelfs als is er opzij een
opening tussen de (denkbeeldige) naar boven doorgedachte zijwand
en het schach, mits deze opening minder dan drie
tefachiem is. Dit is mogelijk door een van de andere
hiervoorgenoemde mondelinge overleveringen toe te passen, de wet
van de lawoed. Die beschouwt iedere opening van minder dan
drie tefachiem alsof die niet bestaat (Sj.A, Or.Ch.
630:9).
In het tweede
geval geldt de goed asiek alleen als de palen op de
uiterste hoekpunten van het dak staan. Wanneer zij niet op precies
de rand staan, zelfs al is dat op een afstand van minder dan drie
tefachiem van de rand, dan helpt het begrip lawoed
hier niet en de soeka is ongeldig (zie Misjna Beroera
630:31).
Wat is het
verschil?
Misschjien
ligt het antwoord in de discussie tussen de Geleerden Abbajjé en
Rawa over het platform
dat wordt opgericht in het midden van een soeka, waarvan het
schach hoger is dan de toegestane maximale hoogte van twintig
ammot. Dit platform heeft een lengte en breedt die vereist is voor
een soeka en het schach boven het platform is minder hoog
dan twintig ammot. Dit platform heeft geen wanden van
zichzelf. Abbajjé zegt dat we hier goed asiek mogen
toepassen en de wanden van de platvorm als naar boven doorlopend
mogen beschouwen. (zie diagram 3)
Rawa
antwoordt dat de soeka herkenbare wanden moet hebben om
doorgetrokken te kunnen worden, maar de zijkanten van dit platform
bestaan helemaal niet en kunen dus ook niet worden doorgetrokken.
Dit principe
kan ons helpen onderscheid te maken tussen de beide hierboven
genoemde gevallen. In het eerste geval zijn er herkenbare
zijwanden, die men alleen maar hoeft door te trekken naar boven.
In het tweede geval is er helemaal geen verband tussen de muren
van het huis en de ruimte bovenop het dak.
Uit Meorot HaDaf HaYomi, Vol. 380 van Kollel Chassidei Sochatov,
Bnei Brak
Soeka Daf 5
De
inscriptie op de Tsiets Hazahav
 Eén
van de acht kledingstukken van de Kohen Gadol was de
tsiets hazahav, een gouden plaat die de Kohen Gadol op
zijn voorhoofd droeg. De tsiets strekte zich uit van oor
tot oor en werd op zijn plaats gehouden door koorden van
techelet, die achter het hoofd waren samengebonden. In onze
Gemara vinden we, dat de woorden „Kodesj L’Hasjem – Heilig voor
Hasjem” in de tsiets gegraveerd waren, met het woord
‘Hasjem’ bovenaan en ‘Kodesj L’ onderaan. De Risjoniem
opperen verschillende beschrijvingen van hoe die woorden precies
geschreven waren. Volgens Rasji waren de woorden recht boven
elkaar geschreven (zie diagram rechts). Deze mening wordt gesteund
door de Jeroesjalmi, waar staat dat Hasjems Naam op de woorden
Kodesj L’ zat, zoals een koning op zijn troon zit. Volgens
deze mening waren de woorden niet geschreven op de manier waarop
zij gelezen worden. Zij waren in omgekeerde volgorde geschreven,
op bevel van Hasjem
(Zie Ritva op Sjabbat 63b).
Rabbeinoe
Tam
(id.) en andere Risjoniem beweren dat de woorden Kodesj
L’ aan het begin van de tweede regel
geschreven waren, en de Naam
van Hasjem was geschreven aan het eind van de eerste regel (zie
diagram rechts).
Zo
kunnen de woorden toch gelezen worden van rechts naar links in hun
juiste volgorde en de Naam van Hasjem staat niettemin bovenaan.
Rasjba stelt
een derde idee voor, namelijk dat de voorden Kodesj L’ aan
het eind van de eerste regel waren geschreven en Hasjem was aan
het begin van de tweede regel geschreven. (zie diagram rechts).
De Gemara
zegt dat Hasjem bovenaan stond en Kodesj L’ onderaan, maar de
Rasjba interpreteert, dat dit betekent dat Hasjem boven aan de
tweede lijn, d.w.z. aan het begin van de tweede lijn stond
geschreven, en Kodesj L stond onderaan de eerste lijn,
d.w.z.aan het eind van de eerste lijn. De Rasjba en
Ritwa beweren dat dit de optimale interpratie is van de
Gemara, want nu kunnen de woorden correct van rechts naar links en
van boven naar beneden gelezen worden [zoals we normaal Hebreeuws
lezen] en de eer van Hasjems Naam is gewaarborgd, want er is niet
boven geschreven.
Het
getuigenis van Rabbi Eliëzer bar Jossi.
In onze
Gemara vinden we een getuigenis van R. Eliëzer bar Jossi, die een
bezoek aan Roma bracht voor een of andere belangrijke opdracht
voor het Joodse volk. Terwijl hij daar was, bracht hij een bezoek
aan het keizerlijk paleis en hem werd daar de Tsiets van de
Kohen Gadol getoond, met de woorden „Kodesj L’Hasjem”
geschreven op één regel. Hoe konden de Chachamiem R. Eliëzers
ooggetuigenis tegenspreken, en beweren dat de woorden op twee
regels geschreven waren?
De Meïrie
verklaart dat de traditie van de Mondelinge Leer zo goed bewaard
was, dat de Geleerden vertrouwden op de traditie die zij van hun
rebbes hadden gekregen, zelfs al werd die tegengesproken door
empirisch verkregen bewijs, hetgeen soms gebrekkig kan zijn. In
dit geval was het mogelijk dat de Tsiets die R. Eliëzer te
zien had gekregen een onjuiste namaak was.
Gebaseerd op
de Rambam (Hilchot Klei Mikdasj 9:1) kunnen we een andere
verklaring geven. De Rambam meent dat zelfs de Chachamiem
ermee instemmen dat een Tsiets met Kodesj L’Hasjem
op één lijn geschreven, kosjer is. Zij beslisten echter dat het
lechatchila beter was om de woorden op twee lijnen te
schrijven. De Rambam concludeert: „Soms was het op één regel
geschreven.” Daarom was het niet zo’n grote verrassing voor de
Geleerden om te horen dat R. Eliëzer een Tsiets gezien had
waar de woorden op één regel geschreven waren, want zij wisten dat
zo’n Tsiets kosjer was en ook wel gemaakt was.
|