Rosj Hasjana 32a
Het patroon van de verzen in Moessaf
(Door
Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach)
In de Moessaf-dienst van Rosj Hasjana zeggen we tien verzen in
elk van de drie afdelingen van malchoejot, zichronot
en sjofrot. Deze verzen komen uit Tora (4), de Profeten
(3) en de Geschriften (3). De volgorde, zoals die door Rabbi
Jossi is voorgeschreven, moet beginnen met drie verzen uit
Tora en eindigen met één Tora-vers. Er wordt echter geen
specifieke eis gesteld aan de volgorde van de verzen uit de
Profeten en de Geschriften, die daar tussenin gezegd moeten
worden.
Onze gewoonte is het om de verzen uit de Geschriften te zeggen
vóór die van de Profeten, ondanks het feit dat de boeken van
de Profeten van een hogere heiligheid beschouwd worden dan die
van de Geschriften. (Wat in de Profeten staat geschreven,
wordt ook wel aangeduid met divrei kabbala – woorden
die de Profeten van G-d hebben ontvangen – terwijl de teksten
van de Geschriften divrei kedoesja genoemd worden,
omdat het de producten zijn van de Roeach HaKodesj –
G-ddelijke inspiratie – in plaats van profetie. [Daarom staan
de Profeten in Tanach vóór de Geschriften.]
Rabbeinoe Nissiem (RaN) geeft een suggestie voor het patroon
van onze verzen. We beginnen met verzen uit Tora, omdat wij
het grote belang van Tora willen benadrukken, waarvan de
inhoud niet alleen profetie is, maar die tevens de bron van
onze geboden is. Wij vervolgen dan met de verzen uit de
Geschriften en daarna met die uit de Profeten volgens het
principe dat we altijd moeten opstijgen in volgorde van
heiligheid.
Rosj Hasjana 34b
Een verwarde Satan
(Door
Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach)
Op Rosj Hasjana blazen we de sjofar zowel voordat we
moessaf gaan dawwenen als tijdens de herhaling van de
chazan. (In sommige gemeenschappen wordt er ook sjofar
geblazen tijdens de stille Sjemoné Esré van moessaf.)
Het patroon voor het blazen van de sjofar tijdens moessaf
eist tien sjofar-stoten aan het eind van ieder van de drie
middelste berachot – malchoejot [koningschap],
zichronot [gedenking] en sjofarot. Elk van deze
berachot, zegt de Misjna, moeten op zijn minst tien verzen
bevatten uit Tora, de Profeten en de Geschriften, die het
desbetreffende onderwerp van de beracha behandelen.
Rawa geeft een samenvatting van een eerdere Gemara (16a), die
een verklaring geeft voor zowel dit patroon van berachot in
moessaf als voor de noodzaak om zowel vóór als tijdens
moessaf sjofar te blazen, ondanks dat Tora het maar
eenmaal vereist.
Rabbi Akiwa wijst erop dat Hasjem ons geboden heeft om een
omer-offer te brengen van gerstemeel op Pesach, ten einde
dat Hasjem het graan op onze velden zal zegenen; een offer van
twee tarwebroden op Sjawoe’ot, opdat Hij ons tarwe en ons
fruit zal zegenen; en een plengoffer van water op het altaar
met Soekot, opdat Hasjem de regenval van het komende jaar zal
zegenen. En op Rosj Hasjana nodigt Hasjem ons uit om voor Hem
de verzen en beracha te zeggen die verband houden met het
koningschap, opdat wij onze getrouwheid aan Hem als onze
regeerder verklaren. En de verzen en beracha die eraan
herinneren dat Hasjem aan Zijn schepselen denkt, opdat wij ten
goede bedacht worden. En hoe doen we dat? Door op de sjofar te
blazen, door de verzen en de berachot.
Behalve dat de sjofar als het ware het kanaal is, waardoor
onze verdiensten omhoog stijgen naar de Troon van de Hemelse
Rechtbank, dient de sjofar ook nog een ander doel. Rabbi
Jitschak zegt dat de reden dat we de sjofar blazen zowel vóór
als tijdens moessaf, is om de Satan te verwarren. Rasji
verklaart dit aldus: Satan probeert de Hemelse Rechtbank tegen
Israël op te zetten. Dit wordt verstoord als hij ziet hoe zeer
de Joden de mitswot lief hebben, dat zij zelfs tweemaal de
sjofar blazen.
Tosafot baseert zijn verklaring op de Jeruzalemse Talmoed.
Volgens hem wordt de Satan gealarmeerd bij het horen van de
eerste geluiden van de sjofar. Maar wanneer hij de sjofar voor
de tweede maal hoort, raakt hij zodanig in paniek bij de
gedachte dat dit misschien het geluid van de „grote sjofar”
(zie Jesjajahoe 27:17) is, die de tijd van de Masjiach
inluidt en die het einde van zijn carrière betekent (ibid.
25:8) dat hij iedere poging van ophitsing laat varen.
De RaN geeft een veel eenvoudigere verklaring. Onze Geleerden
vertellen ons dat de slechte neiging, Satan en de Doodsengel
allen een en dezelfde zijn. Ophitsing leidt tot agitatie en
heeft executie ten gevolge. In de samenhang van Rabbi
Jitschaks verklaring is Satan de slechte neiging. „Wanneer een
sjofar in een stad geblazen wordt,” zegt de Profeet Amos
(3:6), „zullen dan niet haar inwoners beven van angst?” Het
geluid van de sjofar verwart de Satan, doordat het in de Joden
die het horen een angst en ontzag voor de hemel inboezemt,
hetwelk hun zondige neigingen, die de Satan probeert op te
wekken, onderdrukt. En daarmee wordt voor de Joden een goed
jaar verkregen.
Ta’aniet 2a
De drie sleutels
(Door
Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach)
Drie sleutels behield Hasjem in eigen hand en waren niet aan
een engel gegeven, vertelt Rabbi Jochanan. De steutel van de
regen, van de geboorte en van de wederopstanding van de doden.
Tosafot werpt tegen, dat de sleutel van de regen aan de
Profeet Eliahoe was gegeven, waardoor hij (I Koningen 17:1)
kon uitroepen dat er voortaan geen regen meer zou neerdalen.
Dus kennelijk had Eliahoe de macht over de regen gekregen van
Hasjem, om een koning die afgoden aanbad, te straffen en
inderdaad verdroogde het land.
Onmiddellijk daarna geeft Hasjem Eliahoe opdracht om naar het
huis van een weduwe te gaan, waar hij al spoedig wordt
geconftonteerd met het weer tot leven brengen van haar dode
zoon (I Koningen 17:7-22).
Er bestaat verband, zeggen onze Geleerden, tussen deze twee
gebeurtenissen. Toen Hasjem besloot dat het volk genoeg
geleden had van de door Eliahoe veroorzaakte droogte,
arrangeerde Hij dat Eliahoe geplaatst zou worden in een
situatie dat hij het kind van de weduwe weer tot leven kon
brengen. Eliahoe bad tot G-d dat Die hem de sleutel van de
werderopstanding van de doden zou geven, zodat hij het kind
van de weduwe weer tot leven kon brengen. Hasjem antwoordde
hem dat Hij alleen de controle had over de drie sleutels en
dat Eliahoe al tijdelijk de sleutel van de regen had gekregen.
Als hij nu ook nog de sleutel tot de wederopstanding zou
krijgen, dan zou de dienaar twee sleutels in handen hebben,
terwijl de Meester er maar één overhield. Daarom moest Eliahoe
de sleutel van de regen aan Hasjem teruggeven en het volgende
hoofdstuk begint met dat Hasjem de regens herstelt.
Ta’aniet 4a
Het gevaar van misleiding
Toen Eliëzer, de vertrouwde dienaar van onze Aartsvader
Awraham er op uit ging om een vrouw te vinden voor Jitschak,
de zoon van zijn meester, stelde hij een test op, waarmee hij
zou kunnen vaststellen welke jonge vrouw geschikt zou zijn
voor de door de Hemel voorbestemde rol. Hij zou haar vragen
hem wat te drinken te geven van het water dat zij geput had en
als zij dan vervolgens zou aanbieden om ook zijn kamelen te
drinken te geven, dan zou dat het teken zijn dat hij nodig had
van de Hemel dat zij de juiste partner voor Jitschak zou zijn.
In onze Gemara wordt kritiek geleverd op Eliëzer, dat hij deze
test bedacht had. Wat zou er zijn gebeurd wanneer de jonge
dame die hij benaderde bijvoorbeeld een been zou missen, of op
een andere manier fysiek onvolmaakt was, maar wel het juiste
antwoord zou geven? Zou dat een geschikte sjidoech zijn
voor de zoon van zijn meester?
Oppervlakkig gezien schijnt er geen basis te zijn voor een
dergelijke kritiek. Eliëzer zou ongetwijfeld zelf kunnen zien
als het meisje dat hij water zag putten, zou mank lopen en dan
zou hij haar als niet geschikt disqualificeren. Wat was er dan
verkeerd aan zijn test?
Tosafot gaat op dit probleem in en suggereert dat het heel
goed mogelijk is dat een meisje een bedekt vals been heeft, en
er perfect uitziet, en dat Eliëzer dat dan niet zou kunnen
zien en dan zou hij in de fout zijn gegaan. Dat was de kritiek
op zijn test.
Eén van de grote halachische autoriteiten van de vorige eeuw
refereerde hieraan in antwoord op een halachische vraag die
aan hem was voorgelegd. Nadat hij ontdekt had dat de vrouw,
die hij beloofd had te trouwen, een houten been had, besloot
een man een eind aan hun relatie te maken op grond van het
feit dat zij hem bedrogen had. De vrouw beweerde dat hij
ongetwijfeld van haar handicap op de hoogte moest zijn
geweest, omdat zij samen gewandeld hadden. Het gevaar vande
mis leiding, zoals die door Tosafot beschreven wordt, pleitte
echter tegen haar argument.
Rawa zei : „Wanneer een jonge Tora-student verhit [kwaad]
wordt, dan komt dat door de Tora die in hem brandt.” [Zijn
hart wordt gevoelig door Tora-leren, en daardoor trekt hij
zich de dingen meer aan dan andere mensen en daarom moet men
dat niet te zwaar van hem opnemen (Rasji)].
|