Door Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach
Megilla 23a/24b
Respect voor de gemeenschap
Men mag, zo zeggen onze Geleerden, een vrouw geen alia voor
de Tora geven uit respect voor de gemeenschap. Dit idee verschijnt
ook in onze Gemara als een verklaring waarom iemand met gescheurde
kleren, die zijn armen en benen onthullen, niet als voorlezer van
Tora kan fungeren, of de dienst mag leiden of, als hij een Kohen
is, de gemeente mag zegenen.
Wat wordt er bedoeld met „respect voor de gemeenschap?”
Men verstaat hier in het algemeen onder dat een individu respect
moet tonen voor de gemeenschap. Daar een vrouw niet verplicht is
Tora te leren, zoals een man, is het een teken van gebrek aan
respect voor de verplichting van de mannen als iemand, die is
vrijgesteld van die verplichting, voor hen de Tora leest in het
openbaar. Iemand die niet behoorlijk is aangekleed, zou dan ook
schuldig zijn aan gebrek aan respect voor de gemeenschap, wanneer
hij die leidt bij het Tora-lezen, of voorgaat bij de tefilla
of de gemeenschap zegent.
Tiferet Jisraël heeft echter een andere kijk op dat wat onze
geleerden bedoelden met gebrek aan respect voor de gemeenschap.
Het is niet de eer van de gemeenschap, waar de Geleerden zich
zorgen over maakten, meent hij, want dan heeft de gemeenschap de
keuze om af te zien van de eer die haar toekomt. Daar we in de
halacha geen toestemming vinden voor een dergelijk gebaar door de
gemeenschap, moeten we concluderen dat met „respect voor de
gemeenschap” „respect van de gemeenschap” bedoeld wordt, die zij
moet tonen voor de Hemel. Een gemeenschap heeft een grotere
verantwoordelijkheid voor haar dienst voor de Hemel dan een
individu en zij moet daarom op een meer gepaste manier dat respect
tonen.
Deze benadering voor „respect voor de gemeenschap” past bij de
gevallen die onze Gemara noemt en bij een ander geval in Gittin
(60a), hetgeen het lezen in het openbaar uit een rol, waarin
slechts één van de vijf boeken van Tora staat, verbiedt. Er is
echter een probleem als men dit toepast op nog twee andere
geval-len, namelijk in Joma 70a en Sota 39b. Daar wordt deze
uitdrukking gebruikt in verband met een situatie waarin men de
gemeenschap nodeloos ijdel laat wachten, terwijl intussen
bepaalde handelingen gedaan
worden (zoals het oprollen van het sefer Tora naar de juiste
plaats vanwaar gelezen moet worden). Dit lijkt erop, dat
het hier inderdaad gaat om respect voor de gemeenschap. Het
is echter mogelijk om te zeg-gen, dat ook als een hele gemeenschap
ijdel zit te wachten in de synagoge, zonder te bidden en zonder
Tora te leren, dit een gebrek aan respect van die gemeenschap voor
de Hemel toont.
&
Megilla 27b
Zegeningen en wederdienst
„Wat is er met je riem gebeurd?” vroeg Rav aan zijn leerling Rav
Hoena, toen hij zag dat hij een zelfgemaakte riem van planten
droeg, in plaats van zijn gewone riem.
„Ik heb mijn riem in onderpand gegeven voor een lening om wijn te
kopen voor de kiddoesj op Sjabbat,” was het antwoord.
Rav was zo onder de indruk dat zijn leerling zijn eigen kleren had
opgeofferd voor een mitswa, dat hij hem zegende dat hij als
beloning zou worden „bedekt met kleren.”
Enige tijd later was Rav Hoena de gastheer bij het huwelijk van
zijn zoon Rabba. Rav Hoena, die erg klein van stuk was, lag op een
bed te rusten, terwijl zijn familie zich verzamelde voor het
feest. Zijn dochters en schoondochters merkten zijn aanwezigheid
in het bed niet op en legden hun jassen op het bed, zodat Rav
Hoena volledig bedekt was met kleren, overeenkomstig de zegen van
Rav.
Toen Rav hoorde dat zijn zegen vervuld was, klaagde hij tegen Rav
Hoena:
„Waarom zei je niet, toen ik je zegende: ‘Hetzelfde voor mijn
meester’?” (Rasji – Het was wellicht een moment van
G-ddelijke goedgunstigheid en de zegen zou dan misschien ook voor
Rav zijn uitgekomen.)
Twee vragen rijzen op uit dit verhaal. Waarom was het nodig om de
niet complimenteuze opmerking te maken over de afmetingen van Rav
Hoena? Maar nog moeilijker is de teleurstelling van Rav te
begrijpen, dat hij geen zegen terugkreeg, toen bleek dat zijn
zegen was uitgekomen. Welk voordeel zou Rav hebben gehad om
tijdelijk te worden bedekt met kleren, zoals zijn leerling?
Het eenvoudige antwoord op de eerste vraag is, dat het nodig was
om de geringe afmetingen van Rav Hoena te vermelden, om te
begrijpen hoe het kwam dat zijn familie hem niet opmerkte, toen
zij hun jassen op het bed legden. Met betrekking tot het tweede
probleem wordt een interessante verklaring geboden in de voetnoten
van de Bach (Rabbijn Joël Sirkis):
Rav was van zijn stuk gebracht omdat de vervulling van zijn zegen
een aanwijzing was dat het een gunstig moment was van Hemelse
goedgunstigheid. Wanneer hij een „tegen-zegen” had ontvangen op
dat moment, dan was die, dankzij zijn grotere verdiensten,
misschien op een andere manier uitgekomen, namelijk op de manier
die Rav bedoeld had, te weten door te zijn gezegend met rijkdom,
waardoor hij zichzelf had kunnen bedekken met kleren.
Rabbijn Ja’akov Embden geeft een heel ander antwoord op deze
vragen. Rav was de langste Geleerde van zijn generatie en Rav
Hoena was de kortste. Rav Hoena aarzelde daarom om Rav te zegenen
met dezelfde zegen, omdat de kleren die zijn kleine gestalte
zouden passen, Rav belachelijk zouden staan.
In ieder geval leren we hiervan een belangrijke les: wanneer je
door iemand gezegend wordt, zegen die ander dan terug.
&
Megilla 29a
Wanneer Tora-studie opzij gezet wordt
Het begraven van een dode is zo een belangrijke mitswa, dat men
verplicht is om daarvoor zijn Tora-studie te onderbreken, om die
mitswa te doen, en hetzelfde geldt om iemands huwelijk mogelijk te
maken.
Deze regeling, die zowel hier op onze daf, als ook eerder in ons
traktaat (3b) genoemd wordt, werpt een vraag op in verband met het
volgende verhaal, dat voorkomt in een van de kleinere traktaten
(traktaat Derech Zoeta, hfd. 8).
Rabbi Akiwa kreeg eens te maken met het lichaam van een overleden
Jood, in een plaats waar niemand aanwezig was om hem te begraven,
en waar in de omgeving geen begraafplaats was waar dat zou kunnen
gebeuren. Hij vervoerde het lichaam daarom over een afstand van
vier mil (ongeveer vier kilometer) naar een joodse
begraafplaats.
Toen hij enige tijd daarna dit voorval vertelde aan zijn leraren,
Rabbi Jehosjoe’a en Rabbi Eliëzer, bekritiseerden zij zijn daad,
die hijzelf als verdienstelijk had beschouwd. „Iedere stap die je
deed stond gelijk aan de verspilling van bloed!” zeiden zij.
Op het eerste gezicht lijkt het erop alsof hun kritiek gericht was
op het feit dat hij zoveel tijd van Tora-studie had verzuimd bij
de uitvoering van de begrafenis van deze dode. Maar dat klopt niet
met wat wij hierboven uit onze Gemara hebben aangehaald.
Tosafot lost het probleem op, door erop te wijzen dat Tora-studie
weliswaar opzij gezet mag worden om een belangrijke bijdrage te
geven aan de begrafenis van een dode Jood, zelfs wanneer het
sterfgeval plaatsvond in een bevolkte omgeving, maar dat er een
speciaal voorschrift is met betrekking tot een meet mitswa,
een dode die gevonden wordt in een onbevolkt gebied. Dat lichaam
hoeft niet vervoerd te worden naar een veraf gelegen
begraafplaats, maar het moet begraven worden op de plaats waar het
werd gevonden.
Rabbi Akiwa werd dus niet berispt omdat hij Tora-studietijd
verloren had, maar omdat hij het lichaam niet de eer had gegeven
om het te begraven op de plaats waar het was gevonden.
&
Megilla 29a
Wat de Geleerden zeggen
„De Gebedshuizen [synagogen] en Tora-studiehuizen in Babylonië [en
overal elders (Maharsjal)] zullen uiteindelijk in Erets Jisraël
geplaatst worden.”
Rabbi Eliëzer Hakapar
Megilla 31a
Een Simchat Tora mysterie
De Gemara vertelt ons dat op Simchat Tora wij de laatste afdeling
van Tora lezen, parasjat Zot Haberacha, en als Haftara
I Koningen 8:22, dat gaat over Koning Salomo’s gebed bij de
inwijding van de Tempel, die hij gebouwd had.
Rabbeinoe Nissiem (Ran) verklaart de keuze van deze twee
afdelingen. Simchat Tora is de climax van de feesten, en het is
passend om op deze dag de berachot – zegeningen – te lezen, die
Mosjé aan heel Israël gaf. Daar een Haftara het onderwerp van de
Tora-afdeling moet volgen, past de zegen van Salomo voor heel zijn
volk bij de zegeningen van Mosjé.
Tosafot vraagt aandacht voor de minhag – gewoonte – die wij
volgen, om de Haftara te lezen uit het eerste hoofdstuk van
Jehosjoe’a. Rabbeinoe Nissiem verklaart, dat aangezien wij de Tora
afsluiten met het overlijden van Mosjé Rabbeinoe, het passend is
om als Haftara te lezen wat Hasjem Mosjé’s leerling, Jehoesjoe’a,
onmiddellijk daarna opdroeg.
Deze verklaringen zijn perfect. Maar het blijft een raadsel waarom
wij het voorschrift van onze Gemara, namelijk om de zegeningen van
Salomo als Haftara te lezen, verlaten hebben. Tosafot citeert een
bron die zegt dat Rav Hai Gaon deze minhag heeft ingevoerd,
maar Tosafot vraagt zich verbaasd af was de reden kan zijn van
deze afwijking van wat de Gemara voorschrijft.
Rabbeinoe Asjer (Rosj) haalt de Jeroesjalmi aan als bron voor deze
minhag, maar Korban Netanel schrijft dat hij dat daar niet
heeft kunnen vinden.
Wat de bron ook mag zijn, dit is de algemene Joodse mihag,
net zoals de hele viering van het beëindigen van de hele Tora een
minhag is. De bron voor deze viering echter, is geen
mysterie. De Midrasj haalt het feestelijk banquet aan dat Sjlomo
HaMelech aanrichtte voor al zijn bedienden, toen hij zich
realiseerde dat de Hemel zijn verzoek om wijsheid ingewilligd had
(I Melachiem 3:15), waarbij hij dit als de bron van de
minhag verklaart om feest te vieren als we de hele Tora
uitgelezen hebben.
Net als Sjlomo de noodzaak voelde om het geschenk van wijsheid te
vieren, zo voelen alle Joden de noodzaak om op Simchat Tora feest
te vieren wegens de wijsheid die zij verkregen hebben in het
afgelopen jaar door de hele Tora uit te lezen.
&
Megilla 32a
Iedere dag een feestdag
De mitswa om op iedere feestdag de Tora-afdeling te lezen die op
die feestdag betrekking heeft, zegt de Misjna, vindt een
aanwijzing in het vers dat de afdeling over de feestdagen in Tora
afsluit: „En Mosjé noemde deze feestdagen van Hasjem op voor de
Israëlieten.” (Leviticus 23:44).
Rasji verklaart dat het overbodig lijkt dat Tora ons informeert
dat Mosjé de feestdagen leerde aan de Israëlieten, want we weten
al dat hij hen alle mitswot leerde. Er moet hier dus een verborgen
boodschap zijn, namelijk dat hij hen instrueerde dat zij op de
feestdagen de Tora-afdeling die op die feestdag betrekking heeft,
moeten lezen. Overeenkomstig hiermee suggereert Maharsja dat we
nu een eerder vers in een ander perspectief kunnen zien, een vers
waarin de feestdagen worden geïntroduceerd met een gebod „om ze op
hun tijd uit te roepen” (ib. vs. 4). Het woord tikreoe –
roep uit – in dit vers kan nu ook letterlijk geïnterpreteerd
worden als: „Je moet lezen,” want er is een mitswa om de
Tora-afdelingen die betrekking hebben op de feestdagen „op hun
tijd” te lezen, d.w.z. op die feestdagen zelf.
Traktaat Megilla eindigt met een Baraita die ons informeert dat
Mosjé instelde dat de Joden de wetten van Pesach op Pesach en van
Sjawoe’ot op Sjawoe’ot en van Soekot op Soekot moeten lezen. Dit
was geen onderdeel van het G‑ddelijke gebod, maar een initiatief
van Mosjé zelf om een groter bewustzijn bij de Joden voor die
dagen te creëren.
Maar waarom alleen voor deze drie dagen en niet ook voor Rosj
Hasjana en Jom Kippoer?
Het antwoord, zegt Maharsja, is dat Mosjé aanvoelde dat de Joden
een aansporing nodig hadden voor deze drie feestdagen die op een
bepaalde tijd van het jaar komen, maar de essentie van Rosj
Hasjana en Jom Kippoer is tesjoewa, en dat is iets wat
iedere dag van het jaar relevant is.
&
|