Door Rabbi Mendel Weinbach, decaan Ohr Somayach
Mo’eed Katan 18b
Zelfs op Tisja
BeAv!
Hoewel het verboden is te trouwen op Chol HaMo’eed, is het
toegestaan om een eroesien te maken. [Een eroesien
is een formele verloving, waardoor het paar officiëel aan elkaar
gebonden is, welke band alleen door een get – een
echtscheiding – kan worden verbroken, maar die het paar nog niet
veroorlooft samen te leven, voordat de nesoeïen – de
choepa, het huwelijk – heeft plaats gevonden.] De Geleerde
Sjmoeël legt uit dat de reden, waarom de Geleerden deze transactie
hebben toegestaan, ondanks hun verbod op andere transacties, is
dat er een haast bij betrokken is: iemand anders zou de vrouw
kunnen trouwen, voor dat deze man dat doet.
Hetzelfde idee noemt de Sjoelchan Aroech (Orach Chaim 551:3) voor
het maken van eroesien op Tisja Be’Av, ondanks de rouw die voor
die dag geldt.
Echter, hoe kan Sjmoeël deze bezorgdheid uiten, wanneer hij zelf
elders in de Gemara gezegd heeft dat iedere dag een Hemelse stem
aankondigt welke vrouw voor welke man bestemd is?
Het antwoord dat de Gemara geeft, is dat Sjmoeël niet bezorgd is
dat een concurrent de bruidegom in spé op een natuurlijke manier
verslaat, maar dat de mededinger door de kracht van het gebed die
speciale vrouw voor zich wint.
Een illustratie van een dergelijke dreiging is een incident waarin
de Geleerde Rawa hoorde hoe een man bad om de hand van een
speciale vrouw te krijgen. Rawa vermaande hem voor dat gebed, want
als zij voor hem bestemd was, was er geen noodzaak voor zijn
gebed, en als zij voor een ander bestemd was, zou zijn onvervuld
gebed hem wellicht leiden tot verlies van vertrouwen in Hasjem.
Rawa hoorde vervolgens hoe deze man, die kennelijk nu had berust
in de gedachte dat hij die vrouw niet zou krijgen, bad, dat
wanneer hij haar inderdaad niet zou krijgen, zij zou sterven
voordat die andere man haar zou kunnen trouwen. Rawa vermaande hem
voor dit gebed eveneens.
Dit incident dient als bewijs dat er een gevaar bestaat dat het
gebed van een mededinger kan leiden tot het verlies van de voor
hem bestemde bruid. Daarom is de urgentie van het maken van
eroesien op Chol HaMo’eed van belang, om te voorkomen
dat de vrouw het slachtoffer wordt van een dergelijk gebed.
Dit is de verklaring van de Gemara volgens Rasji, en dat
lijkt te draaien rondom de veronderstelling dat een gebed niet een
vrouw voor een man kan winnen, als zij voor een ander bestemd is,
maar dat het gebed wel kan verhinderen dat zij met die ander
trouwt.
Maharsja wijst erop dat dit strijdig is met de letterlijke
betekenis van de woorden van Sjmoeël, die erop duiden, dat een
gebed zelfs tot gevolg kan hebben dat een mededinger een vrouw
krijgt, die niet voor hem bestemd was.
Ritwa heeft een andere benadering. Gebed, zo beweert hij, heeft de
kracht om te veranderen wat reeds voorbestemd was en dat is de
reden waarom de Geleerden eroesien toestonden op Chol
HaMo’eed. Waarom vermaande Rawa dan die man die alleen maar de
kracht van zijn gebed uitprobeerde? Omdat de wijsheid van Rawa hem
vertelde dat deze vrouw niet geschikt was voor deze biddende
figuur en dat hij er uiteindelijk spijt van zou krijgen als hij
wel met haar zou trouwen. Daarom zei hij tegen de man dat hij niet
om die vrouw moest bidden, want dat was niet voor zijn bestwil.
Mo’eed Katan 20b
Leren van de
voorvaderen
Kunnen we een halacha leren van een gebeurtenis in Tora, die
plaats vond voordat Tora gegeven werd? We schijnen tegenstrijdige
signalen te krijgen over dit onderwerp, van verklaringen in de
Jeruzalemse Talmoed, die Tosafot in ons traktaat citeert. Voor de
bron van een zeven dagen durende rouw, citeert een vers in de
profetie van Amos (8:10), waar wordt aangekondigd dat een feestdag
zal veranderen in een rouwdag. Waarom, vraagt Tosafot, leren we
deze zeven dagen durende rouw niet van de rouw die Joséf voor zijn
vader in acht nam (Bereisjiet 50:10)?
Rabbijn Zwi Hirsch Chajot, wiens commentaar achterin de Wilna Sjas
staat, vraagt aandacht voor deze tegenstrijdigheid, betreffende
het leren van gebeurtenissen die plaats vonden voordat de Tora was
gegeven. Hij verwijst ons naar zijn
„Torat
HaNeviïem”, waar hij dit onderwerp uitgebreid bespreekt. In zijn
alomvattend overzicht van alle wetten die we al dan niet leren van
gebeurtenissen vóór Tora, schrijft hij dat zijn uitgangspunt is,
dat alleen wanneer er iets is, waarvan de logica zegt dat het een
juist gedrag was, wij een bron uit de pre-Tora-periode citeren als
een Bijbelse bron om dat te doen. Het niet vermengen van Simcha’s,
zodat de juiste aandacht gegeven kan worden voor elk van de
simcha’s, is logisch, zoals Tosafot zelf opmerkt. Daarom kunnen
wij ons verlaten op het voorbeeld van Lawan en Ja’akov als steun.
De lengte van de rouwtijd echter, is meer een kwestie van wet dan
van logica en kan daarom niet afgeleid worden van wat Joséf deed
voor zijn vader in pré-Tora-tijden.
Uit Meorot HaDaf HaYomi, Vol. 409 van Kollel
Chassidei Sochatov, Bnei Brak
Daf 21a
Twee aspecten van het omkeren van bedden
In ons traktaat noemt de Gemara herhaaldelijk de verplichting voor
een rouwende om zijn bed onderste boven te keren. De Rambam
schrijft (Hilchot Aweel 5:18) dat de rouwende op dat omgekeerde
bed moet slapen en als hij dat niet doet, heeft hij aan zijn
verplichtingen voor de rouw niet voldaan.
De Brisker Rav zt”l merkte een kennelijke tegenstrijdigheid
op in deze Rambam. In Hilchot Aweel 4:9 schrijft hij namelijk dat
deze verplichting om op een omgekeerd bed te zitten, alleen op de
eerste dag van de sjiwa geldt. De overige dagen mag hij op
de grond zitten. Maar in halacha 5:18 schrijft hij dat de bedden
(alle bedden) gedurende zeven dagen omgekeerd moeten worden. Wat
probeert de Rambam ons hier te leren? Wat zijn de twee aspecten
van het omkeren van bedden in deze twee halachot?
Het verbod –
De Brisker Rav haalt zijn vader R. Chaim aan, dat het bed van de
rouwende niet rechtop mag blijven staan. Het is verboden om ze
gewoon te laten staan gedurende alle zeven dagen van de sjiwa.
Daar heeft de Rambam het over in hoofdstuk vijf. Daarom begint hij
dat hoofdstuk met de woorden:
„De
volgende dingen zijn verboden… het bed rechtop te laten staan.”
De verplichting –
Bovendien is er het gebod om op een omgekeerd bed te zitten.
Daarmee toont de rouwende wat het doel is van het omgekeerde bed.
Dit is een actief vertoon van rouw. Maar het is voldoende als men
daar zelfs maar eenmaal op zit. R. Jochanan bedoelt dit, wanneer
hij zegt:
„Wanneer
een rouwende ..... op de grond zit, .... vervult hij zijn plichten
niet.” Hij moet minstens eenmaal op het omgekeerde bed zitten.
Daarna mag hij op de grond zitten, als hij dat prefereert.
De eerste dag is van Tora –
Waarom is de verplichting om op een omgekeerd bed te zitten alleen
de eerste dag verplicht? De Rambam begint de wetten van de rouw
met te verklaren, dat volgens Tora de rouw alleen de dag van het
overlijden en de dag van de begrafenis is. De rest van de sjiwa
is ingesteld door Mosjé Rabbeinoe. Om deze reden moet men alleen
de eerste dag actief rouw tonen, door op een omgekeerd bed te
zitten, om de Tora-vereiste van aweloet te vervullen.
Wanneer dat eenmaal gebeurd is, hoeft men niet meer op een
omgekeerd bed te zitten gedurende de rest van de sjiwa,
omdat die dagen alleen mideRabbanan zijn.
Echter, wanneer de rouwende niet de eerste dag op een omgekeerd
bed heeft gezeten, dan moet hij dat op zijn minst een keer doen
gedurende de rest van de zeven dagen, ten einde de verplichting
van de Rabbijnen te vervullen.
Het oog van de meester
Rav Ja’akov Ruderman zt”l (1900/1987), destijds Rosj
Jesjiwa van Ner Jisrael in Baltimore, had slechte ogen. Op een
zeker moment adviseerden de artsen hem om zich aan zijn ogen te
laten opereren, in de hoop dat het gezichtsvermogen van de Rosj
Jesjiwa zou verbeteren.
Na de operatie werd Rav Ruderman verteld dat hij niet eerder naar
huis mocht, voordat zijn gezichtsvermogen volledig hersteld was.
Rav Ruderman was daar zeer ongelukkig over. Hij verlangde vurig
naar zijn boeken en de vier muren van zijn geliefde Beit
Hamidrasj. Hij verlangde naar zijn studenten en het geluid van de
discussies over Tora. De steriele atmosfeer van het ziekenhuis
deprimeerde hem alleen maar.
Iedere keer als een dokter hem kwam bezoeken, vroeg hij of hij al
naar huis mocht, maar dat hielp hem niet. Totdat zijn ogen
volledig hersteld waren, wilden de artsen geen toestemming geven
dat hij waarheen dan ook zou gaan.
Eén van de artsen die voor Rav Ruderman zorgde, was een ex-student
van Rav Rudermans Jesjiwa. Hij was nu een bevoegde arts en hij zag
het als zijn eer om zijn vroegere Rosj Jesjiwa goed te verzorgen.
Iedere keer als hij Rav Ruderman bezocht, probeerde deze hem ervan
te overtuigen dat zijn ogen weer helemaal gezond waren en dat hij
dus nu wel naar huis kon gaan.
Op zekere dag zei de arts-ex-Jesjiwa-student: Ik zal een Gemara
voor u halen, als u daar een daf van kunt lezen, zal ik de andere
artsen ervan proberen te overtuigen om u te laten gaan.
De dokter bracht een grote Gemara en zette die voor Rav Ruderman.
Diens gezicht klaarde op. Hij sloeg de eerste bladzijde op en
begon meteen met heldere stem de hele eerste daf te lezen, zonder
een enkele hapering.
Triomfantelijk keek hij de dokter vol verwachting aan.
„Het
spijt mij,” zij de arts,
„u
zult nog enige tijd hier moeten blijven.”
„Maar
ik heb zojuist de hele daf feilloos gelezen,” wierp de Rosj
Jesjiwa tegen.
„Dat
klopt,” antwoorde de ex-Jesjiwa-student,
„de
Rav heeft zojuist de eerste daf van traktaat Ketoebot
feilloos geciteerd, alleen ik had traktaat Kedoesjien
meegebracht!”
|