Jewamot 14b
Heb
vrede en waarheid lief
Er bestonden vele discussies tussen de scholen van Sjammai en
Hillel over onderwerpen die de huwelijkse status betroffen, variërend
van de minimale geldswaard waarmee kedoesjien [huwelijk]
gedaan kan worden, tot voor welke soort vrouwen jibboem
geldt. Ondanks hun meningsverschillen aarzelden de leden van
Beet Sjammai niet om te trouwen met leden van de families van
Beet Hillel, en omgekeerd. Dit leert ons, zegt de Gemara,
dat deze Geleerden ondanks hun menings-verschillen, met elkaar met
waardering en vriendschap omgingen, in de geest van de
profetische opdracht aan Zecharja (8:19): „Heb de waarheid en de
vrede lief.”
Op praktisch niveau was deze verhouding mogelijk, omdat, wanneer
er een probleem was in een van de families, als gevolg van de
verschillende halachische standpunten van de tegenoverge-stelde
school, de mogelijke candidaat geïnformeerd werd. In dat geval
meed hij die bepaalde familie, waarvan de leden dan binnen hun
eigen kring konden trouwen, waar dat probleem niet bestond,
dankzij hun halachisch standpunt.
De toepassing van bovengenoemd vers van Zecharja wordt op de
volgende manier door Maharsja verklaard:
Hoewel het onmogelijk is dat twee tegengestelde meningen allebei
waar zijn, zijn beide niettemin begiftigd met een demensie van de
waarheid vanuit het perspectief van hun vredevolle en liefde-volle
relatie. Dit idee wordt in traktaat Chagiga (3b) uitgedrukt, waar
advies wordt gegeven hoe een Tora-student verschillende meningen
van Tora-geleerden moet zien. Geen enkele Geleerede baseert zijn
mening op iets anders dan de Tora. Daarom moet men met respect
aandacht besteden aan beide meningen (totdat men in staat is te
kiezen tussen beide meningen (Rasji).
Op metafysisch niveau worden beide meningen van Beet Sjammai
en Beet Hillel als waar be-schouwd. De Gemara (Eroevien
13b) vertelt ons dat na drie jaar discussies tussen de twee
scholen, een stem uit de Hemel verkondigde: „De woorden van beiden
zijn woorden van de Levende G-d, maar de halacha is volgens
Beet Hillel.”
&
Jewamot 16a
Cowboy en Schaapherder
Een ernstig meningsverschil heerste er tussen de scholen van
Hillel en Sjammai over het probleem van de tsarat habat:
als een man kinderloos overlijdt, en twee weduwen nalaat, en een
van hen is de dochter van een broer van de overledene, die
verondersteld wordt jibboem te doen met een van de beide
weduwen. Het standpunt van Beet Hillel is gebaseerd op een
gezera sjawa: zoals een man geen jibboem kan doen met
zijn dochter, die voor hem verboden is, zo kan hij ook geen
jibboem doen met de andere weduwe en zij is vrij om te trouwen
met wie zij wil. Beet Sjammai daarentegen meent, dat deze
tweede weduwe niet vrij is om te huwen met wie zij wil, maar dat
zij gebonden is aan haar jawam, ondanks het verbod op
jibboem van de eerste weduwe. Dus de overlevende broer mag met
haar trouwen, en zij mag niet buiten de familie trouwen, tenzij
zij chalitsa krijgt.
Jonatan ben Hircanus was een briljant lid van de school van
Sjammai, en hij had 300 argumenten om het standpunt van Beit
Sjammai te ondersteunen. Rabbi Akiwa en twee andere
vooraanstaande Geleerden brachten eens een bezoek aan zijn broer,
Rabbi Dossa ben Hircanus, om geruchten te onderzoeken dat hij
beslist zou hebben tegen de heersende mening van de Geleerden in,
die Beet Hillel volgden. Rabbi Dossa vertelde hen dat,
ondanks al Jonatans argumenten, hij met zekerheid kon getuigen dat
de Profeet Chagga beslist had dat een tsarat habat verboden
was, precies zoals Hillel later beslist had. Jonatan begroette
Rabbi Akiwa toen deze van het bezoek aan zijn broer naar buiten
kwam en daagde diens Hillel-positie op dit punt uit. Toen Rabbi
Akiwa er niet in slaagde om de argumenten van Jonatan te
weerleggen, maar zich vastklampte aan de traditie die terug ging
tot de profeten, liet Jonatan zich laatdunkend over hem uit en
zei: „U bent de Rabbi Akiwa, wiens reputatie over de hele wereld
bekend is? Hoe gelukkig bent u dat u zulk een bekendheid heeft
bereikt, zonder zelfs het niveau van een koeien-herder te hebben
bereikt!” Rabbi Akiwa antwoorddde: „Zelfs het niveau van een
schaapherder!”
Deze wat raadselachtige dialoog wordt door Maharsja als volgt
verklaart:
Jonatans opmerking over een koeienherder had betrekking op een van
de vroege profeten, Amos, die zichzelf als zodanig beschrijft (Amos
7:14). Dit was bedoeld als een kleinering van de bewering van zijn
broer, dat de mening van Beet Hillel een traditie had die
terugging tot de Profeet Chaggai, want Chaggai was een van de
laatste profeten. „U heeft geen traditie die teruggaat tot een
vroege profeet, zoals de koeherder Amos.” Jonatan redeneerde: „En
zelfs al heeft u dat wel, dan kunt u zich daar niet op verlaten,
want de Midrasj (Wajjikra Rabba ) zegt dat Amos problemen
had met spreken.” Rabbi Akiwa´s antwoord was dat de informatie,
die van een profeet gekregen was, zelfs van één met een
spraakgebrek, betrouw-baar was en dat het standpunt van Beet
Hillel terugging tot de vroegste profeet, de schaapherder Mosjé,
die ook een spraakgebrek had, en van wie de gezera sjawa
oorspronkelijk afkomstig was.
&
Jewamot 20a
Hoe men heilig kan zijn
Wat maakt iemand heilig?
Heiligheid wordt bereikt, zegt de Geleerde Rawa, door zelfs af te
zien van datgene wat jou is toegestaan.
Rawa gaf deze definitie met betrekking tot de uitdrukking
„kedoesja-verboden”, die door sommige Geleerden gebruikt werd om
verre familie te beschrijven, die voor hen verboden
huwelijkspartners waren volgens Rabbinale voorschriften.
„Kedoesja!” betekent heiligheid en het vindt toepassing op de wet
die de Geleerden ingesteld hebben als een „omheining rond de
Tora”, om te voorkomen dat Joden zouden trouwen met familieleden
die volgens Tora voor hen verboden zijn. [Om te voorkomen dat men
Tora-wetten zou overtreden, hebben de Geleerden wetten gemaakt,
die soortgelijke dingen verbieden, als die welke Tora verbiedt,
maar die volgens Tora zijn toegestaan, maar waarvan het verschil
voor de gewone, ongeletterde man niet duidelijk is.]
De nazier die zich onthoudt van het drinken van wijn, welke
hij wel mag drinken, wordt in Tora aangeduidt met „kadosj”, een
heilige. Op soortgelijke manier, zo wijst Maharsja erop, zijn de
Rabbijnse wetten, die Joden verplichten om zich te onthouden van
een huwelijk met een familielid dat toegestaan is volgens
Tora-wet, wetten van heiligheid.
Hoewel Rawa het met name had over het probleem van de verboden
huwelijken, heeft zijn formule voor heiligheid toepassing gevonden
bij de grote ethici op elk gebied van het leven. Alleen als iemand
bereid is om datgene op te offeren, wat hem is toegestaan, ten
einde zich te kastijden en zich te verheffen, kan men als heilig
beschouwd worden. |